In een interview verklaarde Mr. Chou En-Iai aan de journalist Tibor Mende:
“Het is gemakkelijker fabrieken te bouwen, dan de menselijke natuur te veranderen.” – Ideologie et Coëxistence, Roto-Sagag, S.A. Genève
Dat toont de zwakheid van de grondvesten van het ongeloof.
Hoe snel waren alle problemen opgelost, als onze christelijke maatschappij waarachtig geloof zou bezitten, geloof dat zelfzucht en hoogmoed in de kiem smoort, dat Gods eer zoekt en niet die van de mens, dat het Christusleven in ons ontvouwt.
Maar de mens heeft gekozen …
Geloven is alles uit eigen handen in Gods handen geven, Zijn wil aanvaarden zonder naar het waarom of waartoe te vragen, niets meer van zichzelf verwachten, maar alles van Hem.
Geloven is zich de meest verantwoordelijke der mensen voelen, gewillig zijn waar God het beveelt, dingen doen waarbij de wijsheid van deze wereld schaterlacht.
Geloven is optreden tussen het massale en woordeloze leed der wereld, en licht en warmte om zich heen verspreiden, zichzelf wegschenken aan hen voor wie geen bloemen op aarde bloeien, zegenen met eigen vlees en bloed, een feest zijn voor anderen, in de hoogste betekenis mens zijn!
Geloven is het karakterdiploma verwerven voor de bekroning van het leven. Het is meer dan kunstwerken scheppen op doek of in steen, het is het smartelijk beitelwerk van Jezus’ beeld toelaten in eigen hart.
Is het moeilijk te geloven? Te geloven in Hem die voor ons stierf?
Ik weet in Wie ik heb geloofd!
Dat was de rotsvaste uitspraak van Paulus. Zijn geloof was levende ervaring, verlossend vertrouwen. Dat maakte hem tot de machtige getuige van de opgestane Jezus. Hij volgde zijn voetstappen omdat hij absoluut zeker was van wat hij de mensen tot hun verlossing bracht. Hij betaalde het met zijn bloed.
Twijfel en aarzeling scheppen geen strijders of martelaren.
“Ik weet” was in de mond van Paulus geloofservaring. Niet in wat, maar in Wie ik heb geloofd! Dat was zijn kracht en leven. Gods “neen” was hem evengoed als zijn “Ja”!
God leeft in twist met de trotse wereldling, op de Sinaï treft Hij hem met de bliksems van zijn wet. Zij “die God danken dat zij niet zijn zoals de andere mensen” (Lucas 18:11) worden met één ruk ontmaskerd.
In dat ongenadig licht schreeuwt ons hart om een Helper. Maar door het geloof grijpen wij Gods belofte aan:
Kom toch en laat ons samen richten, al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw. – Jesaja 1:18
Alleen het geloof kan deze overheerlijke vrijspraak aanvaarden:
Wit als vers gevallen sneeuw! Geen van onze overtredingen zal Hij ons toerekenen; Hij zal ze niet gedenken.
Ezechiël 18:22; Jeremia 31:34
Jezus’ zondeloos leven wordt op ons krediet geplaatst en ons aangerekend, alsof wij altijd zondeloos geweest waren. Onze schuld wordt Hem toegerekend … en door de Geest roept ons hart vol liefde: “Abba! Vader.” Romeinen 8:15
Onder de donkere zondenacht is de Zon der gerechtigheid opgegaan met genezing onder haar vleugels, het geloof ervaart het als een goddelijke realiteit en baadt zich in haar stralen. Maar daar eindigt het plan van God niet. Een nieuw leven heeft een aanvang genomen dat zich los wikkelt uit de aardse nietigheid. Een blijvende transfusie wordt verwezenlijkt en door de Geest en het Woord wordt Christus in ons gevormd. – Galaten 4:19
Verzonken in het aanschouwen van zijn heerlijkheid worden wij “veranderd naar zijn beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here die Geest is. – 2 Korintiërs 3:17-18
Geloven is de hoogste geestescultuur, het is alzijdig groeien, ook in het eindeloze donker. In elke geloofsdaad ontvouwt zich een intense overwinningskracht, die met zekerheid van succes de volgende stap bereidt. Niet dat alle gevaren en hindernissen uitgeschakeld worden. Maar het geloof overwint de wereld van vlees en bloed, van macht en glorie, het breekt zich baan door de grens van het onmogelijke, het is de overwinning (1Johannes 5:4-5) die nooit uit ons eigen leven kan worden verklaard, het doet ons ervaren wat wij nooit hebben ervaren: ware vrijheid!
Beseffen wij onze roeping als “uitverkoren geslacht, als koninklijk priesterschap om Gods grote daden te verkondigen? (1Petrus 2:9) Of gaan wij liever onze eigen weg, ieder met zijn eigen nutteloos droompje? Heeft de actualiteit met haar duizend facetten het bewustzijn in ons gedoofd van onze plaats in het plan van God?
Kunnen wij in de hedendaagse verwarring nog het verlossende woord spreken?
Nog neerknielen naast het sterfbed van de mensheid? Zou niet vanuit elke kerk, vanuit elke binnenkamer, vanuit elke mond de noodkreet moeten opstijgen? Welk nut heeft onze tegenwoordigheid in deze wereld? Het valt niet te loochenen dat er steeds beweging was onder de ”christenen”.
Mannen met klinkende namen werden beluisterd. In roerende bewoordingen werd van hemelse dingen gesproken, van het Kind in de kribbe, van de Verworpeling aan het kruis. Maar ondertussen verwelkten de bloemen in de levenstuin. Hebben zij Zijn licht niet verdonkerd met hun nacht? Komt God nog wel aan het woord? Het is net of Bethlehem nog komen moet.
Hoe is het goud verdonkerd, ontluisterd het goede, fijne goud! De heilige stenen zijn weggeworpen op de hoek van elke straat. – Klaagliederen 4:1
Wij beroemen er ons op dat wij erin geslaagd zijn het woord van God te doen spreken in meer dan duizend talen, maar niet met tongen van vuur. Nooit werden schoner altaren opgericht dan nu.
Maar is het geen vreemd vuur dat erop smeult? Zijn niet vele kerken sociale centra geworden, waaruit humanistische vlammen oplaaien? Men wil het christendom redden, terwijl men de Christus verloochent!
Geloven wij nog in Hem die door zijn woord de hemelen heeft gemaakt en door de Geest van zijn mond al hun heir? – die spreekt en het is er, die gebiedt en het staat er? – Psalm 33:6 en 9)
Of hebben wij geen tijd meer om daarbij stil te staan? Zijn wij vergeten dat Iemand voor ons stierf? Zien wij de aloude geschiedenis vanuit een ander oogpunt? Worden wij wellicht meer ontroerd door T.V. of sportkroniek?
Waar is het ongeveinsde geloof?
Een wereld van verwarde opgejaagde mensen wordt meegesleurd door de maalstroom. Zij roept om waarachtige menselijkheid, om levende getuigen van Hem die enkel liefde is. En God roept om reuzenkrachten.
En de maagden slapen! – Matteüs 25:1-13
Zoals de vrouw van Lot zien velen uit naar een comfortabele plaats in Sodom, geven prioriteit aan luxewagens en prachtwoningen, en wentelen de goddelijke opdracht van zich af. Weinige harten branden en lichten nog voor hun Verlosser in deze godverlaten wereld.
Christendom is een lastig woord als men er bij stilstaat. Het bedoelt niet “drijven op de stroom met de zinkende zon in zijn zeilen”, maar krachtig oproeien tegen nijdige golfslagen.
Is het evangelie niet de kracht Gods? – Romeinen 1:16
Is het geloof niet de kracht die de wereld overwint? – 1Johannes 5:4
Is de wijsheid van deze wereld geen dwaasheid bij God? – 1Korintiërs 3:19
Napoleon heeft ervaren dat God niet was met de krachtigste artillerie.
Indien God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn? – Romeinen 8:31
De Romeinse wereld deed de massieve aanval op het christendom. Wie daalde in het graf?
God kan van stenen Abrahams kinderen maken. – Matteüs 3:9
Is er iets meer dood dan een steendode steen? In hoeveel versteende harten heeft God leven gebracht!
De geschriften van een wereld “zonder hoop en zonder God” dwarrelen over de mensheid als kleurrijke herfstbladeren. Kunnen die zich meten met de God van Elia? Zullen wij achteruit deinzen voor het terrorisme der wereldopinie?
Het leven is kort, steeds sneller ontvluchten de uren onze nacht.
Zullen wij doof blijven voor het naamloze leed van de mensheid? Uit het huwelijk van raket en kernenergie is het gruwelijkste demonische wapen geboren.
Het is niet onmogelijk dat op zekere dag een of meer staatslieden, aangegrepen door angst of waanzin op de knop drukken en ons allen naar een helse vuurdood zenden. De wereld is een wereld van geweld, en kent geen andere taal.
Mens zijn
Dat wij geloven, getuigt dat wij mensen zijn. Niemand loochent de zwaartekracht omdat zij onzichtbaar is. Niemand loochent het bestaan van zijn eigen geest omdat deze nergens in zijn hersenen te vinden is.
“Ik geloof slechts wat ik zie”, is dronkenmanspraat. Ongelovigen zijn er slechts in naam.
• Ik geloof in God …
• Ik geloof in de natuur …
Tussen deze twee geloofsbelijdenissen maakt ieder zijn keuze, daar gaan de levenswegen uiteen.
Wie geen geloof hecht aan het zinvolle, gelooft het zinloze. Geloof behoort tot het wezen van onze menselijke natuur. Wat wij ongeloof noemen, is een giftige woekerplant die overal welig tiert, vooral in de sfeer van eigen wijsheid.
Zij tast hart en hersenen aan en doet de mens stompzinnig “neen!” zeggen tot zijn Verlosser.
Dat is de vreselijke mogelijkheid waartoe elk mens bekwaam is:
de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden. – Romeinen 1:18
Het ongeloof vloeit meestal voort uit het feit dat de mens heilige grond wil betreden met zware modderschoenen aan, ook heeft hij weinig verlangen naar “een Rechter achter de schermen.”
De vogel zoekt de lucht, de vis het water, de mens de gevangenis van eigen perspectieven. Daar worden de edelste zaden tevergeefs geworpen.
Daar heerst de nacht, die hij meer liefheeft dan het licht. – Johannes 3:19
Maar hij kan zich evenmin aan God ontwringen als de sterren aan de hemel.
De mens is het meest redelijke en meest dwaze van alle dieren. – Diogenes
Wie de zon verstoot, verstoot het leven. Wie omhoog spuwt, krijgt het weer op zijn gezicht.
Het materialisme stelt niet alleen onzinnige theorieën samen waarin dode stof krabben en kreeften en mensen schept, maar het maakt het leven tot één grote onzin. De mens is slechts mens in Gods tegenwoordigheid, daar buiten is hij een bedrogene, die voor eigen grootheid knielt. Wie God opgeeft, heeft zijn eigen wezen opgegeven, hij wordt de “onrustige” die zichzelf niet meer vertrouwt en zich vastklampt aan alles wat de tijd zonder genade vernietigt. Zijn leven wordt tot een absurd avontuur, gewijd aan de cultus van de schim. Alleen onze eeuwige bestemming geeft het leven zijn waarde en voldoet aan onze diepste verlangens.
Toen Paulus op de heuvel van Mars de intellectuelen van Athene de hun onbekende God wilde bekend maken, lachten de uit hun slaap opgeschrikte wijsgeren; het was de groene lach van het ongeloof, de domme lach … het eeuwig verzet van de wijsheid van deze wereld.
De Bijbelse visie was voor het Griekse denken een dwaasheid, zoals heden voor het moderne denken dat zich in schuldige onwetendheid van zijn Schepper heeft afgewend en aldus zijn weg op aarde verdorven heeft.
Maar wanneer de stormen woeden en de sluizen der ontzetting opengaan, dan droomt de ongelovige vol angst van Hem die boven de oermachten troont…
Een kind komt ter wereld.
Zijn eerste levensdaad is gebaseerd op het feit dat wij een zinvolle wereld betreden waar alles op elkaar is aangepast. Zijn eerste ademhaling getuigt al van een instinctief vertrouwen, dat de ons omringende lucht in de juiste verhouding de gepaste elementen bevat die het lichaam nodig heeft. Wanneer het kind begint te onderscheiden, gebruikt het zijn oogjes in een onbewust geloof dat zij niet bedriegen, maar aangepast zijn op hun omgeving.
Naarmate het denken in het kinderkopje begint door te dringen, weerklinkt ook het “waarom?” waarin het ingeboren bewustzijn ligt opgesloten dat er zin en reden ligt in al het bestaande. En naarmate wij opgroeien, wordt het door ons verstand onderscheiden.
Ons denken helpt ons bij het leven wekken van het geloof, door hindernissen weg te nemen en bewijsgronden aan te voeren die een geschikte bodem vormen voor zijn ontplooiing. Het dankt zijn ontstaan niet aan de kracht van wetenschappelijke argumenten, het wortelt veel dieper. Zoals bij het licht een oog noodzakelijk is, bij het geluid een oor, zo bezitten wij de geloofseigenschap, – een inwendig kennen, – een ontvankelijkheid voor de Godsopenbaring.