De Verboden Profetie

Time Magazine schreef ooit: “… de meest opmerkelijke figuur – niet alleen in deze twee millennia, maar in de hele menselijke geschiedenis – is Jezus van Nazareth geweest.” Onze grootste kunstwerken, gedichten, muziek en literatuur zijn aan Hem gewijd of opgedragen. Zelfs opera’s zoals Jesus Christ Superstar uit de jaren 70 zetten hem centraal. Door Hem is de tijd zelfs verdeeld in vC en nC. Meer recent trok de fictieve afbeelding van Jezus in de Da Vinci Code de aandacht van miljoenen mensen over de hele wereld en werd een bestseller waarvan 80 miljoen exemplaren werden verkocht in 2009 die in ten minste 44 talen is vertaald. Maar was Jezus echt? Is Hij geloofwaardig? Deze vragen zijn onderzocht in een uitgebreid artikel van Dr. Nancy Vhymeister – The Jesus of History

Dat artikel onthult dat zowel historische documenten als archeologie aantonen dat niet alleen Jezus van Nazareth een echte persoon was die 2000 jaar geleden leefde, maar dat de voorstelling van Hem en Zijn beweringen in het Nieuwe Testament serieus genomen moeten worden. Maar was Hij wie Hij en de schrijvers van het Nieuwe Testament beweerden dat Hij was – de Messias of Christus, de Almachtige God in menselijk vlees (zie Matteüs 26:63-65; Johannes 1:1-3,14; 4:25,26; 10:30; 14:9; Openbaring 1:8,17,18; 22:12,13)? Dergelijke beweringen confronteren ons met de conclusie van C.S. Lewis: Jezus moet een leugenaar zijn geweest (om te beweren God te zijn, als Hij wist dat Hij dat niet was), of een gek (om zulke wilde beweringen te doen), of wie Hij zei Hij was – de Here God. Aangezien Zijn leven onthult dat Hij noch “krankzinnig” noch “slecht” (een leugenaar) was, is er enig bewijs voor de derde mogelijkheid – dat Hij is wie Hij beweerde te zijn – God in menselijk vlees.

Twee lijnen van bewijzen wijzen op het feit dat Hij God was in menselijk vlees. Ten eerste is er het profetische bewijs. Bijbelgeleerden hebben meer dan 300 Messiaanse voorspellingen geïdentificeerd in de boeken van het Oude Testament, zoals de Psalmen, Jesaja, Daniël, Micha en Zacharia. Al deze voorspellingen werden oorspronkelijk gedaan vóór 425 voor Christus (geschatte datum van Maleachi, het laatste boek van het Oude Testament) en bevatten profetieën zoals Zijn: geboorteplaats; manier van geboorte; verraad voor 30 zilverstukken; kruisiging en opstanding. De nieuwtestamentische documenten beweren talloze keren dat deze profetieën in vervulling zijn gegaan in het leven van Jezus van Nazareth (bijvoorbeeld Mattheüs 1:22; 2:15; 26:54; Lukas 4:21; 24:44). De Dode Zeerollen, voor het eerst ontdekt in 1947, bevatten delen van elk boek van het Oude Testament, behalve het boek Esther. Hun ontdekking heeft twee dingen aan het licht gebracht:

1. Het Oude Testament van de huidige Bijbel is in wezen hetzelfde als dat van de Dode Zeerollen;

2. Aangezien de Dode-Zeerollen gedateerd zijn op 100 – 200 jaar vóór de tijd van Christus, zijn de profetieën die ze bevatten over de Messias duidelijk geschreven lang voordat Jezus van Nazareth verscheen.

Eén zo’n profetie, gevonden in hoofdstuk 9 van het boek Daniël, voorspelde dat de Messias zou optreden in 27 na Christus en gedood zou worden tussen 27 en 34 na Christus. Jezus beweerde zelf de vervulling te zijn van deze ongelooflijke tijdprofetie toen Hij verkondigde na Zijn doop in 27 na Christus, “De tijd is vervuld …” (zie Marcus 1:15; Lucas 3:122; Handelingen 10:38). Met andere woorden Hij beweerde de Messias van Daniël 9 te zijn, wat ook een claim was God in menselijk vlees te zijn (zie Johannes 4:25,26; Mattheüs 26:63-65). Dat is de reden waarom de grote Engelse wetenschapper en wiskundige, Sir Isaac Newton, die een fervent student in bijbelprofetie was, toen hij sprak over Daniël 9:24-27, zei dat het “de hoeksteen van de christelijke religie” is, omdat het onthult dat Jezus de Messias of Christus is, God in menselijk vlees. Het verklaart ook waarom sommige Joodse rabbijnen deze vloek uitspreken over degenen die deze passage lezen: “Mogen de geesten van degenen die proberen de laatste tijd [van Maschiach’s komst] te berekenen, vergaan” (Sanhedrin 97B, geciteerd in hoofdstuk 12 van Hilchos Melachim uit de Mishneh Tora van Rambam).

De tweede bewijslijn dat de historische Jezus God in menselijk vlees was, zijn de talloze levens door de eeuwen heen die zijn veranderd door een aanvaarding van Jezus en zijn leringen.

Alexander Bolotnikov nam deel aan het archeologische opgravingsproject Madaba Plains in de buurt van Amman, Jordanië in 1996. Als vroom lid van de communistische Sovjetpartij ontdekte hij dat zijn aanvraag om de universiteit van Moskou te bezoeken werd afgewezen, simpelweg omdat hij een jood was. Gedesillusioneerd verliet hij de partij en begon hij zijn joodse afkomst te verkennen. Gedurende deze tijd van zijn zoektocht naar zin in het leven, liet iemand hem Daniël 9:24-27 zien. Onmiddellijk zag Bolotikov dat Jezus van Nazareth de vervulling was van deze ongelooflijke profetie en dus de Christus, God in menselijk vlees. Door zijn leven in de handen van God te leggen, vond hij een nieuwe betekenis in het leven, samen met hoop voor de toekomst.

De Jezus van de geschiedenis confronteert ons allemaal.

C.S. Lewis zei het zo: “Ik probeer te voorkomen dat iemand het werkelijk dwaze ding zegt dat mensen vaak over Hem zeggen: ik ben bereid Jezus te accepteren als een groot moreel leraar, maar ik accepteer niet zijn bewering dat hij God. Dat is het enige dat we niet mogen zeggen. Een man die slechts een man was en het soort dingen zei dat Jezus zei, zou geen groot moreel leraar zijn. Hij zou ofwel een gek zijn – op hetzelfde niveau als de man die zegt dat hij een gepocheerd ei is – of anders zou hij de duivel van de hel zijn. U moet uw keuze maken. Of deze man was, en is, de Zoon van God, of anders een gek of iets ergers. Je kunt hem de mond snoeren voor een dwaas, je kunt naar hem spugen en hem doden als een demon of je kunt aan zijn voeten vallen en hem Heer en God noemen, maar laten we niet komen met enige neerbuigende onzin over dat hij een grote menselijke leraar is . Dat heeft hij ons niet opengelaten. Hij was het niet van plan” (C.S. Lewis, Mere Christianity, London: Collins, 1952, p.54-56).

overgenomen uit : ARCHAEOLOGICAL DIGGINGS MAGAZINE.

Heeft Jezus echt bestaan ?

Een wetenschappelijke analyse   

Veel mensen antwoorden op de vraag ‘wie is Jezus’ dat Hij slechts een verzonnen figuur is en nooit echt bestaan heeft. Deze mensen gaan voorbij aan de vele buitenbijbelse bronnen die over Jezus geschreven hebben. Daarom een kort overzicht:

Plinius
Het meest volledige en interessante verslag over het Christendom komt uit de pen van Plinius de Jongere. Hij was gestuurd door keizer Trajanus om het gouverneurschap van de provincie Bithynia in Noord-Turkije op zich te nemen, in het jaar 112 na Christus. Wij mogen dankbaar zijn voor het feit dat hij een typisch bureaucratische geest had en de keizer van iedere opmerkelijke gebeurtenis op de hoogte bracht.
Eén van deze brieven gaat over het Christendom. Hij vertelt dat hij overal waar hij kwam in zijn provincie christenen vond, ook in dorpjes en landelijke districten. Bovendien was hun snel groeiend aantal een belangrijk sociaal probleem geworden. Heidense tempels hadden wegens gebrek aan belangstelling moeten sluiten. Er werden geen offerfeesten meer gegeven en er was geen vraag meer naar offerdieren. Het is duidelijk dat het Christendom aan het eind van de eerste eeuw sterk in beweging was, zelfs in zo’n achteraf-provincie aan de grens van het Romeinse wereldrijk. Afkeuring van godsdienstige zijde en economische sancties waren er niet in geslaagd haar opmars te stuiten, totdat Plinius aan de macht kwam en aan zijn superieur rapporteerde dat hij het mogelijk achtte, onder zijn capabel beheer, verandering in deze situatie te brengen. Degenen die het christelijk geloof trouw bleven werden door hem ter dood gebracht; zulke mensen waren duidelijk ongehoorzaam en verdienden te sterven. Maar hij gaf toe dat hij onthutst was over de aard van hun misdaad. Hij was van degenen die, bang voor vervolging, hun dwaling openlijk afzwoeren, te weten gekomen dat er tijdens de bijeenkomsten van de christenen geen geweld werd gebruikt. Hun hele schuld lag hierin, dat zij weigerden het standbeeld van de keizer te aanbidden, of de beelden van de Goden, en dat zij gewoon waren op een bepaalde dag (de zondag) een samenkomst te hebben vòòr het licht werd, waarbij zij lofzangen aanhieven voor Christus, als ware Hij God. Zij legden een eed af om geen misdaden te begaan. Ze leefden voorbeeldig: men vond onder hen geen bedrog, geen overspel, diefstal of oneerlijkheid. Aan hun gemeenschappelijke maaltijden aten zij geen gedode kinderen (de aanklacht van kannibalisme werd vaak tegen de christenen ingebracht door onwetenden, ongetwijfeld omdat zij spraken van ‘zich voeden met Christus’ bij het heilig avondmaal) maar gewoon voedsel. Plinius was van zijn stuk gebracht door de kennelijke onschuld van dit alles, vandaar zijn brief aan de keizer. (Plinius, “brieven”, 10.96)

Tacitus
Een tijdgenoot van Plinius was Cornelius Tacitus, de grootste historicus van het Romeinse Keizerrijk. Hij vertelt ons (“Annalen”, 15.44) hoe de christenen, om hun schanddaden gehaat, door keizer Nero verantwoordelijk werden gesteld voor de grote brand van 64 na christus. “De naam christen”, zegt hij, “komt van Christus, die tijdens de regering van Tiberius ter dood is gebracht, en het verderfelijke bijgeloof, dat voor een poosje onderdrukt scheen, stak opnieuw de kop op en verspreidde zich niet alleen door Judea, de wieg van het kwaad, maar ook door Rome, waarheen alles wat afschuwelijk of schandelijk is zijn weg schijnt te vinden, waar ook vandaan.”
Het is duidelijk dat de Patriciër Tacitus geen sympathie had voor het Christendom, dat in het algemeen slechts door de lagere klassen werd beleden en in het byzonder door de Oosterlingen. Zijn getuigenis is daarom des te waardevoller. Waar het de oorsprong van het christendom betreft, kon hij op goede informatie bogen, want in 112 na Christus was hij gouverneur van Klein-Azië, waar vele christenen woonden. Ook in een verloren geraakt deel van zijn “Histories”, waarvan een uittreksel bewaard gebleven is bij een latere schrijver, verwijst hij naar hen. Hierin signaleert hij het feit dat het christelijk geloof ontstond als een sekte binnen het Jodendom, hoewel het er in die tijd al totaal van verschilde. En hij vermeldt het interessante feit dat de Romeinse generaal Titus hoopte een eind te maken aan zowel het Jodendom als het Christendom, door in 70 na Christus de tempel te Jeruzalem te verwoesten, uitgaande van de gedachte dat door het afsnijden van de wortel de plant wel spoedig zou verdorren.

Schrijvers van allure als Plinius en Tacitus maken de geschiedenis volkomen onaantastbaar. Maar kunnen we nog verder teruggaan? Is er ook bij de heidense schrijvers uit de eerste eeuw nog ergens een getuigenis omtrent Jezus te vinden? Dat is inderdaad het geval.

Vroeger getuigenis
Om te beginnen een verklaring van de historicus Thallus, een Samaritaan, die omstreeks 52 na Christus in Rome werkzaam was. Zijn werk is verloren gegaan, maar een gedeelte eruit wordt aangehaald door Julius Africanus, een schrijver uit de tweede eeuw, terwijl hij een discussie voert over de duisternis die over de wereld viel, toen Jezus aan het kruis stierf. (Marcus 15:33) “Thallus legt in het derde boek van zijn ‘geschiedenis’ uit, dat de duisternis een zonsverduistering was……onlogisch lijkt mij”. Een compliment voor de opmerkingsgave van Julius Africanus; je kunt geen totale zonsverduistering hebben wanneer het volle maan is, zoals het was met Pasen toen Jezus stierf. Maar het grootste belang ligt in het feit dat hiermee wordt aangetoond dat de omstandigheden rond de dood van Jezus al in het midden van de eerste eeuw algemeen bekend waren in Rome en belangrijk genoeg om door een niet-christelijk historicus besproken te worden.

Het is niet alleen het kruis van Jezus dat in die vijftiger jaren aan de heidenen in de hoofdstad bekend was, maar ook de geschiedenis van Zijn opstanding, als wij tenminste mogen afgaan op de feiten die via een merkwaardige inskriptie uit de tijd van Claudius, die keizer was van 41 tot 54 na Christus, tot ons komen. Hierin drukt de keizer zijn ongenoegen uit over de berichten die hem ter ore zijn gekomen met betrekking tot het weghalen van dode lichamen uit hun graven, en hij waarschuwt dat als er nog meer graven zullen worden geschonden hij niet zal nalaten hiervoor de doodstraf op te leggen. Deze inskriptie is notabene in Nazareth gevonden! Ofschoon dit, wonderlijk genoeg, door theologen over het hoofd wordt gezien, beschouwen historici als professor Momigliano en professor Blaiklock dit scherpe dreigement als de officiële reaktie op het rapport van de gouverneur van Judea over de kruisiging van Jezus en de gevolgen ervan. Men kan zich nauwelijks voorstellen dat Pilatus vermeden zou hebben een rapport hierover naar Rome te sturen. Tenslotte was Jezus ter dood gebracht als een politieke pretendent en juist voor zulke mensen had de keizer veel belangstelling.

Joods getuigenis over Jezus
Begrijpelijkerwijs is ook hier het materiaal schaars. Wij bezitten over dit onderwerp geen Palestijns-Joodse geschriften uit diezelfde tijd, terwijl de geschriften van na de val van Jeruzalem, in 70 na Christus, onvermijdelijk zijn beïnvloed door de splitsing tussen kerk en synagoge, die toen al onherstelbaar was. Bovendien hadden de Joden het gevoel dat de christenen althans voor een deel verantwoordelijk waren voor de gang van zaken die leidde tot de noodlottige Joodse oorlog. Ze waren ontsteld over het feit dat de kerk hen in die strijd op leven en dood tegen Rome niet had geholpen en waren allerminst verheugd over de opkomst van een nieuw geloof, dat, aanvankelijk als een beweging binnen het Jodendom, zeer snel terrein won. Om deze en andere redenen was de verhouding tussen Jodendom en Christendom aan het eind van de eerste eeuw uiterst koel. Dit vormt een verklaring voor het feit dat er in de Joodse geschriften niet veel over Christus staat vermeld en dat het weinige dat we er wèl aantreffen niet bepaald complimenteus is.

Josephus
De belangrijkste getuige was Josephus. Hij was één van de Joodse bevelhebbers in de oorlog met Rome en na 70 na Christus probeerde hij het aanzien van het Jodendom in de Romeinse gemeenschap, en bij de keizerlijke familie in het bijzonder, te herstellen. zodoende schreef hij zijn ‘Joodse geschiedenis’ (gepubliceerd in 93 na Christus) en zijn ‘Joodse oorlog’ (gepubliceerd in 75-79 na Christus), met de bedoeling het Romeinse publiek nauwkeuriger in te lichten over het geloof van zijn vaderen. Deze apologetische werken bevatten natuurlijk een minimum aan materiaal dat de Romeinse lezers zou kunnen irriteren. Niettemin komen wij in de werken van Josephus vele figuren tegen die bekend zijn uit het Nieuwe Testament: Pilatus, Annas, Kajafas, Herodes, Quirinius, Felix, Festus en vele anderen. Josephus vertelt ook over Johannes de Doper, over zijn prediking, doop en terechtstelling. Jakobus, ‘de broer van Jezus, de zogenaamde Christus’, wordt ook nogal eens genoemd.
Maar het belangrijkste is wel zijn uitgebreide verwijzing naar Jezus zelf: “En daar verscheen omstreeks deze tijd (d.i. Pilatus’ tijd, 26-36 na Christus) Jezus, een wijs mens, als wij hem werkelijk een mens kunnen noemen……want hij deed wonderbaarlijke dingen. Hij was een leraar voor hen die met graagte de waarheid aannamen en wist vele Joden, en ook vele Grieken, voor zich te winnen. Deze nu was de Messias. En toen Pilatus Hem tot het kruis had veroordeeld, op aanstichting van onze eigen leiders, gingen degenen die Hem van het begin af aan hadden liefgehad verder met het uitdragen van zijn leer. Want Hij verscheen hun levend op de derde dag, zoals voorzegd was door de heilige profeten, die ook vele andere wonderlijke dingen over Hem hadden verteld. En zelfs nu nog zijn de christenen, zo genoemd naar Hèm, niet uitgestorven” (Joodse geschiedenis 18.3.3)
Het is natuurlijk verrassend zo’n getuigenis te horen in de geschriften van iemand die zelf geen Christen was. Toch hebben alle pogingen om de authenticiteit ervan te weerleggen schipbreuk geleden. het heeft een even sterke bewijskracht als al het andere dat door Josephus is geschreven.

In deze passages bezitten wij een krachtig, onafhankelijk getuigenis van de historische werkelijkheid van Jezus van Nazareth. De verhalen over Jezus waren geen mythe. Ze waren zó uitvoerig en zó goed beschreven, dat zij zelfs een plaatsje vonden in het apologetische werk van de Joodse Josephus. En juist hij had alle reden om bij de behandeling van zijn thema te zwijgen over zaken die zo gemakkelijk aanstoot zouden kunnen geven.

Bijna profetisch

TitanFutility, het wrak van de Titan

Veertien jaar voor de Titanic voltooid was en te water gelaten werd, publiceerde Morgan Robertson een roman die bijna profetisch was.  Deze roman werd voor het eerst gepubliceerd in 1898.

Robertson’s roman gaat over een schip, de Titan: “het grootste schip dat ooit te water ging en het grootste mensenwerk ooit”. Geen enkele inspanning of kost werd gespaard  voor de bouw van het luxueuze schip en de cabines van de stewards worden beschreven als hotelkamers van eerste klasse. Alles bij elkaar was het een werk waarin de mensheid zichzelf had overtroffen, iets wat nooit gezien was en waarvoor het hele kruim van  technisch genie bij elkaar was gezocht. 

De modernste technologie werd gebruikt bij de bouw van de Titan, inclusief de voorziening van negentien waterdichte compartimenten.  Zelfs met negen beschadigde compartimenten zou het schip blijven drijven en er zou geen gekende mogelijkheid zijn dat zoiets ooit zou nodig zijn op dit praktisch onzinkbare schip.

Omdat de Titan gezien werd als praktisch onzinkbaar, werd slechts het wettelijk minimum aan reddingsboten voorzien (24 die in staat zouden zijn om 500 mensen op te nemen.) Dit was niet genoeg om de 2000 passagiers aan boord op te nemen. 

Morgan Robertson’s Titan deed een aanvaring met een ijsberg in de Noord Atlantische Oceaan en zonk. 2987 mensen stierven bij deze ramp.  

Morgan Robertson maakte een herdruk van zijn novel Futility na het zinken van de Titanic, waarin hij enkele kleine details wijzigde om het geheel in overeenstemming te brengen met de omstandigheden van de ramp met deTitanic.  Toch zijn de parallellen tussen Titan en de Titanic hoogst merkwaardig. 

Toen de Titanic werd gebouwd en men refereerde naar het boek van Morgan, werd dit afgedaan als onmogelijk, doemdenkerij, want dit schip met de beste voorzieningen “was onzinkbaar”. 

De menselijke overmoed won op de rede, zo erg zelfs dat waarschuwingen van de hand werden gewezen. Nochtans had het opvolgen daarvan veel mensenlevens kunnen redden. 

Was het profetie? Was het puur toeval? Als de bouwers van de Titanic en later de bemanning en kapitein van de Titanic, het boek van Morgan “Futility” hadden gelezen, hadden ze waarschijnlijk een les geleerd en meer voorzichtigheid aan de dag gelegd. Want ze zouden weten dat “futiliteiten” soms verstrekkende gevolgen hebben. 

Onderstaand maken we in een tabel de vergelijking tussen de gegevens die Morgan in zijn boek had verwerkt, de later gecorrigeerde versie (kleine aanpassing van details) in vergelij-king met de Titanic. Je houdt bijna niet voor mogelijk dat de gelijkenis zo sprekend is… maar je kan er niet omheen. Enkel de balans van de overlevenden was positiever…

1898-versie         1912-versie          TITANIC

Nationaliteit          Brits                      Brits                    Brits

Lengte               800 voet                 800 voet               882.5 voet

Metaal                   Staal                      Staal                     Staal

Gewicht / t           45,000                    70,000                 66,000

Paardenkracht   40,000                    75,000                 46,000

Propellers                3                             3                           3

Masten                     2                             2                           2

Waterdichte

compartimenten  19                           19                         16

Aantal reddingssloepen 24               24                         20

Passagiers Cap.  3000                       3000                    3000

Pass. aan boord 3000                       3000                    2228

Kruissnelheid 25 knopen          25 knopen        22.5 knopen

Tijdstip gebeuren Tegen                Tegen                23.40 u

middernacht      middernacht

Getroffen     Stuurboord         Stuurboord          Stuurboord

Maand              April                      April                    April

overlevenden   13                            13                        705