Water in de woestijn

Dor land.

Aan het bed van een aan kanker stervend familielid op de afdeling intensive care, zijn gezicht van mij afgewend, geen van beiden sprak een woord. Ik dacht : Waarom. Wat is de zin van dit nutteloos lijden? Waarom leeft de mens?

Dor land.

Berichten over oorlog en geweld. Overstroming eist tientallen mensenlevens. Aardbeving ontneemt honderden have en goed. Een greppel met verbrande lijken langs een weg waarover kinderen van school naar huis gaan in een door oorlog verscheurd sland.

Dor land.

Het ziekenhuis waar een computeruitdraai “spontane abortus” vermeldt van de baby waarnaar een vrouw en haar man zo lang hadden uitgekeken.

Dor land.

Onherbergzame gebieden die bloei en vreugde verstikken. Kale, dorre vlakten waar hete, meedogenloze winden de hoop begraven en het leven ontkennen op plaatsen waar ooit de rijkste plantengroei de aarde vergroende met metersdikke bomen.

Een volmaakt profetisch symbool

Een stad in de woestijn.  Een eindje naar het noorden of oosten, en je belandt in een verzengend gebied met in de zomer temperaturen boven de 40°.  Hier reiken de wortels van de schrale struiken tot diep in het hete zand op zoek naar water.  Beddingen van lang verdroogde meren zijn de stille getuigen van leegte en teruggang. De grimmige bergketens staan slechts een zeldzame bui toe om een kortstondige verkwikking te brengen in een hardvochtige omgeving.

Is de fysieke woestijn voor de dorre plaatsen in het hart van de mens niet de beste metafoor ?

God inspireerde de profeet Jesaja om de vernietiging van het ontspoorde volk te voorspellen.  Maar Jesaja voorzag tegelijk de heropleving, de wedergeboorte van zijn volk :

“De woestijn en het dorre land zullen zich verblijden, de steppe zal juichen en bloeien als een narcis; zij zal welig bloeien en juichen, ja, juichen en jubelen” (Jes. 35:1-2).

De woestijn in bloei ?  Hoe is dat mogelijk ?  Doordat God zelf komt om zijn volk te redden !

Jesaja schreef : “Sterkt de slappe handen en verstevigt de knikkende knieën.  Zegt tot de versaagden van hart :  Weest sterk, vreest niet; zie, uw God zal komen met wraak, met de vergelding Gods; Hij zal komen en Hij zal u verlossen” (vers 3-4).

Nog verzwakt door militaire nederlagen en door de wegvoering van vele burgers moet het ontmoedigde Israël Jesaja’s profetie ongeloofwaardig in de oren hebben geklonken.  Hij verklaarde dat er water uit de woestijn zou voortkomen.

“Dan zullen de ogen der blinden geopend en de oren der doven ontsloten worden; dan zal de lamme springen als een hert en de tong van de stomme zal jubelen; want in de woestijn zullen wateren ontspringen en beken in de steppe, en het gloeiende zand zal tot een plas worden en het dorstige land tot waterbronnen; waar de jakhalzen verblijven en legeren, zal gras met riet en biezen zijn” (vers 5-7).

In plaats van het oude door zonde verteerde land zal er een nieuwe, heilige weg zijn : “Daar zal een gebaande weg zijn, die de heilige weg genaamd wordt; geen onreine zal die betreden; maar hij zal alleen voor hen zijn; reizigers noch dwazen zullen erop dolen” (vers 8).

De boekrol van Jesaja vervolgt met de beschrijving van een toekomstige persoon die wonderen zou verrichten en met wie de wederopbouw, het herplanten en de verfrissing zou aanvangen.  Ook hier plaatst Jesaja de komende vernieuwing tegen een achtergrond van verwoesting en verval :

“De Geest des Heren Heren is op mij, omdat de Here mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden verbrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis; om uit te roepen een jaar van het welbehagen des Heren en een dag der wrake van onze God” (Jes. 61:1-2).

Deze persoon zou komen “om alle treurenden te troosten, om over de treurenden van Sion te beschikken, dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest.  En men zal hen noemen :  Terebinten der gerechtigheid, een planting des Heren, tot zijn verheerlijking.  Zij zullen de overoude puinhopen herbouwen, het verwoeste uit vroeger tijd doen herrijzen en de steden vernieuwen, die in puin liggen, die verwoest hebben gelegen van geslacht op geslacht” (2-4).

De profetieën vervuld

Eeuwen later stond in de synagoge van Nazareth de zoon van een plaatselijke timmerman op en las uit een boekrol de eerste twee verzen van hoofdstuk 61 van Jesaja’s verbazingwekkende profetie voor.  “Daarna sloot Hij het boek, gaf het aan de dienaar terug en ging zitten.  En de ogen van allen in de synagoge waren op Hem gericht.  En Hij begon tot hen te zeggen :  Heden is dit schriftwoord voor uw oren vervuld” (Lukas 4:16-21).

De spreker was Jezus.  Zijn gehoor vond de profetie welke Hij zei persoonlijk te vervullen nog minder geloofwaardig dan hun voorouders honderden jaren eerder.  Zij joegen Jezus de stad uit.

Maar het was door Jezus Christus, God in het vlees, dat deze lang gekoesterde beloften van herstel en vernieuwing, van verkwikking werden vervuld. De vervulling was aan de ene kant beperkter en aan de andere kant veel meer omvattend dan wat wie dan ook had verwacht.

De Israëlieten in de tijd van Jezus wachtten met smart op het herstel van hun natie. Zij verwachtten fysieke vernieuwing, nationaal herstel, materiële overvloed.

De Joden vierden met het Loofhuttenfeest hun najaarsoogst van landbouwproducten.  Het was een periode van fysieke overvloed en dankbetuiging.  Op dit Feest verkondigde Jezus de geestelijke bedoeling van de verkwikking die Hij aanbood :

“En op die laatste, de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende :  Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke !  Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. Dit zei Hij van de Geest, welke zij, die tot geloof in Hem kwamen, ontvangen zouden : want de Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was” (Joh.7:37-39)

Wat Jezus verklaarde was een geestelijke vernieuwing van het hart van de mensen.  Zijn werk als Messias gaf mensen de gelegenheid nieuw leven te ontvangen door het inwonen van Gods Geest.  Hij overwon de leegte waarin wij ons, door zonde afgescheiden van God, bevinden.

Het hart van Jezus’ toehoorders was in geestelijk opzicht zo lang verwaarloosd geweest dat zij de wanhopige behoefte van die dorre plaatsen om verkwikking te ontvangen niet opmerkten. Toch is het juist deze verkwikking die Jezus aanbood.

Jezus kwam om hen te behouden die zich tot Hem zouden wenden in berouw, bekering en geloof.  Hij verving het oude, kale, met zonden doordrenkte gebied door een nieuwe, heilige weg.  Hij heeft de dood overwonnen, de laatste vijand van alle mensen. Jezus had het over verkwikking van de dorre plaatsen in het hart van de mens.

“Een ieder die in Mij gelooft …”

Degenen die in Christus geloven zien uit naar de vernieuwing van de wereld die zal worden verwezenlijkt bij Jezus’ terugkomst.  Het werk van de apostelen was gericht op de diepere geestelijke vernieuwing van het hart van de mensen dat door berouw en bekering en geloof in Jezus Christus wordt teweeggebracht.

Nadat Petrus bij de tempel een verlamde man had genezen, spoorde hij de mensen aan de verkwikkende bevrijding van zonden die door Christus was mogelijk gemaakt te aanvaarden.

“Komt dan tot berouw en bekering, opdat uw zonden uitgedelgd worden, opdat er tijden van verademing mogen komen van het aangezicht des Heren, en Hij de Christus, die voor u tevoren bestemd was, Jezus, zende; Hem moest de hemel opnemen tot de tijden van de wederoprichting aller dingen, waarvan God gesproken heeft bij monde van zijn heilige profeten, van oudsher” (Hand. 3:19-21).

De lamme zal springen als een hert. En in de woestijn die als een hart was zonder God zullen wateren ontspringen, stromen van levend water.

Door Jezus Christus genieten christenen eenheid met Degene “die ons troost in al onze druk, zodat wij hen, die in allerlei druk zijn, troosten kunnen met de troost, waarmede wijzelf door God vertroost worden.  Want gelijk het lijden van Christus overvloedig over ons komt, zo valt ons door Christus ook overvloedig vertroosting ten deel” (2 Kor. 1:3-5).

Wij kunnen onze angst en onzekerheden en wereldse zorgen achter ons laten en ware vrede kennen.  In gebed kunnen we al onze zorgen met onze Heer en Heiland delen, die ons vrede geeft die ons verstand te boven gaat, en wij kunnen erop rekenen dat onze hemelse Vader ons aandacht schenkt en alles in orde zal brengen (Filipp. 4:6-7).

Geloof helpt ons door perioden van verdriet en onzekerheid heen. Wij verlustigen ons in de nieuwe geboorte die ons is gegeven, dankzij Jezus’ eigen opstanding uit de dood.  We weten dat onze geestelijke erfenis nooit kan bederven of verdwijnen en we kijken vooruit om van de volheid van Gods behoud te genieten bij de komst van Christus (1 Petr. 1:3-5).

Ons geloof in Jezus Christus, onze Verlosser, vervult ons van wat Petrus noemt “een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde” (vers 8) vanwege de verlossing die Hij ons geeft. Geestelijke verkwikking. Een nieuw leven in Christus, en vreugdevolle hoop voor de toekomst. 

De tekst van deze nieuwsbrief is een onderdeel van folder G211 / Water in de woestijn. Het is een nieuw project waarop u vanaf september kunt intekenen voor een wekelijkse digitale folder. Prachtige inspirerende gedachten uit de Bijbel voor geloofsverdieping, verdeeld over 10 mappen (Geloof, Bijbel, Schepping, Zonde, Verlossing, Bekering, Toekomst, Profetie, Beloften en HouVast) – elk uitgelegd in ongeveer 30 folders per map.

Wie was Hij ?

Kijk door de hele geschiedenis naar het leven en de invloed van Jezus van Nazareth, de Christus. En je zult zien dat Hij en Zijn boodschap altijd grote veranderingen brachten in de levens van de mensen en volken. Waar zijn onderwijs en invloed zijn gekomen, werd de heiligheid van het huwelijk en de rechten van de vrouw erkend, zijn scholen en universiteiten gesticht en is de slavernij afgeschaft. Er zijn vele veranderingen gekomen in mens en maatschappij. Ook zijn talrijke individuele mensenlevens veranderd. Bijvoorbeeld, Lew Wallace, een bekend generaal en literator. Twee jaar lang, studeerde Wallace in verschillende bibliotheken van Europa en Amerika om informatie te vinden waarmee Hij het christendom kon vernietigen. Terwijl hij het tweede hoofdstuk van zijn boek schreef, viel hij plotseling op zijn knieën en schreeuwde het uit tot Jezus: “Mijn Heer en mijn God.”

Door al het bewijsmateriaal dat hij las, kon hij er niet langer omheen dat Jezus Christus werkelijk Gods Zoon was. Later schreef Wallace het boek “Ben Hur”, een van de beste boeken die geschreven zijn over de tijd van Christus.

Zo ook, C.S. Lewis, professor aan de Universiteit van Oxford in Engeland. Hij was een agnosticus die jarenlang de godheid van Jezus Christus ontkende. Maar ook hij moest eerlijkheidshalve Jezus Christus als zijn God en Redder aanvaarden, toen hij de bewijzen zag van de godheid van Christus.

In zijn beroemde boek “Mere Christianity”, stelt C.S. Lewis het volgende: “Een gewoon mens, die alleen maar mens was, en zulke dingen zei als Jezus heeft gezegd zou nooit een grote morele leraar zijn geweest. Hij zou of een gek zijn, of hij zou de duivel uit de hel zijn geweest. Je moet kiezen. Of hij was en is de Zoon van God of een gek. Je kunt hem opsluiten als een gek of aan zijn voeten vallen en Hem Heer en God noemen. Maar we kunnen niet met die onzin komen om hem een geweldig leraar te noemen. Die ruimte heeft hij ons niet gegeven.”

Wat betekent Jezus van Nazareth voor jou? Je antwoord op deze vraag bepaalt de rest van je leven.

Alle andere religies zijn gesticht door mensen en zijn gestoeld op menselijke filosofie, normen en gedragsregels. Haal de stichters uit hun godsdienst en er zal niet echt iets veranderen. Maar als je Jezus uit het christendom haalt, dan is er niets meer over. Bijbels christendom is niet zomaar een levensfilosofie, noch een ethische standaard of gehoorzaamheid aan een religieus ritueel. Het ware christendom is gebaseerd op een levende persoonlijke relatie met de opgestane en levende Redder en Heer.

Jezus van Nazareth was aan het kruis genageld, begraven in een geleend graf en drie dagen later weer opgestaan uit de dood. In dit opzicht is het christendom uniek. Elk argument voor de betrouwbaarheid van het christendom is afhankelijk van het bewijs van de opstanding van Jezus van Nazareth. Door de eeuwen heen hebben geleerden, die de bewijzen van de opstanding hebben onderzocht, geloofd en ze geloven nog steeds, dat Jezus leeft. Na onderzoek van de bewijslast van de opstanding die de evangelie-schrijvers ons geven, concludeerde Simon Greenleaf, een autoriteit met betrekking tot rechtskundige zaken aan de Harvard School voor Rechtsgeleerdheid: “Daarom was het onmogelijk om vast te houden aan de dingen die ze vertelden, als Jezus niet werkelijk uit de dood was opgestaan, en zeker niet als ze het niet net zo zeker hadden geweten als de andere feiten.”

John Singleton Copley, een van de grootste geleerden op het gebied van rechtswetenschap in de Britse wereld: “Ik weet heel goed wat bewijslast is, en ik zeg u dat ik nog nooit zoveel bewijzen heb gezien als voor de opstanding.”

De opstanding staat centraal in het geloof van een christen. Er zijn verschillende redenen waarom de mensen die dit hebben bestudeerd, geloven dat het waar is:

Voorspeld: Jezus zelf heeft zijn dood en opstanding voorspeld. En zijn dood en opstanding zijn uitgekomen, precies zoals hij had gezegd.

Het lege graf: De opstanding is de enige plausibele verklaring voor het lege graf. Als we het bijbelse verhaal zorgvuldig lezen zien we dat het graf waarin het lichaam van Jezus lag, goed bewaakt werd door Romeinse soldaten en verzegeld was. Als, zoals sommigen hebben gezegd, Jezus niet werkelijk dood was, maar zeer verzwakt, zouden de wachters en de steen hem wel hebben tegengehouden als hij wilde vluchten, of gered zou worden door zijn volgelingen. De vijanden van Jezus zouden zijn lichaam niet hebben genomen. Als het lichaam van Jezus niet in het graf was, zou dat immers het verhaal van de opstanding alleen maar versterkt hebben.

Persoonlijke ontmoetingen:  de opstanding is de enige uitleg voor de verschijningen van Jezus aan zijn discipelen. Na zijn opstanding verscheen Jezus zeker tien keer aan hen die Hem hadden gekend. Zelfs verscheen Hij aan meer dan 500 mensen tegelijk. De Heer bewees dat deze verschijningen geen hallucinaties waren. Hij at en sprak met hen en ze mochten Hem aanraken.

De geboorte van de kerk: de opstanding is de enige verklaring voor verandering van de apostelen. Zij lieten Hem voor de opstanding in de steek. Na zijn dood waren ze ontmoedigd en bang. Zij hadden niet verwacht dat Jezus uit de dood zou opstaan. Maar na zijn opstanding en hun ervaring op de Pinksterdag zijn deze zelfde ontmoedigde, ontevreden mannen en vrouwen volkomen veranderd door de kracht van de opgestane Christus. In zijn naam hebben ze de wereld op z’n kop gezet. Velen moesten met hun leven betalen voor hun geloof. Anderen werden verschrikkelijk vervolgd. Hun moedig gedrag heeft geen grond behalve dan dat ze ervan overtuigd waren dat Jezus echt is opgestaan uit de dood. Dat maakte het waard om te sterven.

De tekst van deze nieuwsbrief is een onderdeel van folder G39 / Jezus. Het is een nieuw project waarop u vanaf september kunt intekenen voor een wekelijkse digitale folder. Prachtige inspirerende gedachten uit de Bijbel voor geloofsverdieping, verdeeld over 10 mappen (Geloof, Bijbel, Schepping, Zonde, Verlossing, Bekering, Toekomst, Profetie, Beloften en HouVast) – elk uitgelegd in ongeveer 30 folders per map.

Meer dan een Mens

In mensenogen kan het dwaasheid lijken, maar Hij ging tot het uiterste. Hij wist niet wat Hij nog meer kon doen. Zijn Zoon had Hij gegeven, overgeleverd aan de wereld en de machten waarin zij zich laat bewegen. Aan zijn Zoon lag het niet, want hoewel Hij bad of die lijdensbeker aan Hem voorbij kon gaan, ging Hij eenzaam verder, liet Zich vernederen en mishandelen. Nooit – zelfs niet in die bitterste uren – verzwakte de vlam van Zijn liefde en bekommernis en geslagen, veracht en verlaten riep Hij nog om hulp, beangstigd dat Hij die drukkende last niet tot het einde zou kunnen dragen. Ook in de hemel keek men ademloos toe. Een duistere wolk overschaduwde de Schedelplaats. Met “het is volbracht” viel Jezus’ hoofd op zijn borst, en was de zoveelste episode in Gods plan in werking getreden.  De 210.000e sabbat sinds God rustte op de eerste, leek het leven zijn gewone gang te gaan. Farizeeërs en Schriftgeleerden probeerden het leven weer op een gewone manier op gang te trekken. In de portalen en huizen werd op gedempte wijze gesproken, soms zonder woorden. Verbrijzelde hoop, onmacht, angst, twijfel… een mengelmoes van teleurstelling en weeklacht, afgewisseld met triomfatalisme en hoogmoed. Hoe moeten we zoiets begrijpen? Hebben wij ons vergist? Waar is God? Ja waar is Hij? Was er geen andere weg?

Aan de communicatie lag het niet, want Hij had een dag ingesteld om een relatie op te bouwen. Die dag was het centrum van de hele betrachting. Het was de enige dag die een naam kreeg, al de rest stond in verband met dié dag. Aan de schepping lag het niet, want die was zeer goed. Aan de opdracht lag het niet, want God had slechts de geringste toetssteen voor gehoorzaamheid ingebouwd… Maar er is een andere koning op deze wereld… Hoor hoe hij spreekt, hoe hij zijn vangnetten spant en met al zijn ervaring en listen nauwelijks iemand laat ontsnappen We kunnen erom lachen, maar dat zou pas dwaasheid zijn. 

Aan de boodschappers lag het niet, want God had doorheen de eeuwen met zijn Geest gewerkt, geklopt aan gesloten deuren, het geweten aangesproken, Zich bekendgemaakt. Ondanks alle afval en tegenstand waren er altijd mensen die met een geestelijk oor luisterden en zich niet lieten meeslepen en zochten naar de Authentieke Stem, ja mensen die de natuur aanschouwden en daarin het getuigenis vonden van Iemand die ze beter wilden kennen. 

Aan de zegeningen lag het niet, want ondanks alle smaad en ontkenning, liet hij dag na dag zijn zon opgaan over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. 

Zelfs al riep van onder het altaar het vergoten bloed van al de geofferden voor het evangelie “Hoe lang nog?”, bleef God geduldig, omdat Hij niet wil dat één verloren ga, die had kunnen gered worden. Zo liet God zijn liefde voorgaan op zijn gerechtigheid. Maar de tijden vluchten snel vooruit. Eén gaat rond als een briesende leeuw en zoekt te verslinden… En nog houdt God de winden tegen, omdat de uitnodiging blijft, omdat de deur nog openstaat, omdat Hij nog klopt aan het hart. 

Ja, God heeft een droom. Hij kan niet begrijpen dat mensen zo verblind en zo onwillig zijn om het Leven te kiezen. 

Kies dan het Leven ! Het is de echo die door de eeuwen klinkt.

En het is Jezus zelf die zegt : “Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven”. 

De tekst van deze nieuwsbrief is een onderdeel van folder G39 / Jezus. Het is een nieuw project waarop u vanaf september kunt intekenen voor een wekelijkse digitale folder. Prachtige inspirerende gedachten uit de Bijbel voor geloofsverdieping, verdeeld over 10 mappen (Geloof, Bijbel, Schepping, Zonde, Verlossing, Bekering, Toekomst, Profetie, Beloften en HouVast) – elk uitgelegd in ongeveer 30 folders per map.

Golgotha

Denk elke dag aan wat Jezus voor jou heeft gedaan, aan Zijn leven, Zijn woorden, Zijn werken en vooral aan Zijn offer dat Hij bracht voor jou. U en ik zijn verloren mensen, er zou geen toekomst zijn voor ons, als niet Iemand de prijs zou hebben betaald voor onze zonden.

In “De Wens der Eeuwen beschrijft E.G.White de gebeurtenissen die plaatsvonden op Golgotha. Heel de hemel en de wereld keek toe.

‘En toen zij aan de plaats gekomen waren die Schedel genoemd wordt, kruisigden zij Hem daar.” (Luc.23:33)

“Ten einde Zijn volk door Zijn eigen bloed te heiligen”, heeft Christus “buiten de poort geleden.” (Hebr.13:12) Vanwege de overtreding van de wet van God werden Adam en Eva uit Eden verbannen. Christus moest, als onze plaats­vervanger, lijden buiten de grenzen van Jeruzalem. Hij stierf buiten de poort, waar misdadigers en moordenaars werden terecht­gesteld. Vol betekenis zijn de woorden: “Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek der wet door voor ons een vloek te worden.” (Gal.3:13)

Een grote menigte volgde Jezus van het gerechtsgebouw naar Golgotha. Het nieuws van Zijn veroordeling had zich door geheel Jeruzalem verbreid, en mensen van alle standen en rangen stroomden naar de plaats der kruisiging. De priesters en oversten waren door een belofte gebonden de volgelingen van Christus geen geweld aan te doen, indien Hijzelf aan hen werd overgeleverd, en de discipelen en de gelovigen uit de stad en de omgeving sloten zich aan bij de menigte die de Heiland volgde.

Toen Jezus voorbij de poort van het hof van Pilatus ging, werd het kruis dat voor Barabbas was gereedgemaakt, op Zijn gekneusde, bloedende schouders gelegd. Twee makkers van Barabbas zouden op dezelfde tijd als Jezus ter dood worden gebracht, en ook op hen werden kruisen ge­legd. De last van de Heiland was te zwaar voor Hem in Zijn zwakke, pijnlijke toestand.

Sinds het paschamaal met Zijn discipelen had Hij gegeten noch gedronken. Hij had in Gethsemane ten dode toe gestreden met satanische machten. Hij had de zielesmart van het verraad verdragen, en gezien hoe Zijn discipelen Hem in de steek lieten en vluchtten. Hij was naar Annas gevoerd, daarna naar Kajafas, toen naar Pilatus. Van Pilatus was Hij naar Herodes gezonden, en dan weer naar Pilatus. Van de ene belediging tot de volgende, van bespotting tot bespotting, tweemaal gemarteld door geseling – die gehele nacht was het ene toneel na het andere van dien aard geweest, dat daardoor de menselijke ziel tot het uiterste beproefd moest worden. Christus had niet gefaald. Hij had slechts woorden gesproken die erop gericht waren God te verheerlijken.

Gedurende de gehele schandelijke vertoning van Zijn verhoor had Hij Zich vastbesloten en waardig gedragen. Maar toen na de tweede geseling het kruis op Hem werd gelegd, kon Zijn menselijke natuur het niet meer verdragen. Hij bezweek onder Zijn last.

De schare die de Heiland volgde, zag Zijn zwakke wankele schreden, maar ze toonde geen medelijden. Zij hoonden en beschimpten Hem, omdat Hij het zware kruis niet kon dragen. Opnieuw werd Hem de last opge­legd, en opnieuw viel Hij uitgeput ter aarde. Zijn vervolgers zagen, dat het onmogelijk voor Hem was, Zijn last verder te dragen. Zij vroegen zich af, of zij iemand konden vinden die de vernederende last zou kunnen torsen. De Joden zelf konden dit niet doen, omdat de veront­reiniging hen zou verhinderen het Pascha te vieren. Zelfs niemand uit het gepeupel dat Hem volgde, zou zich vernederen om het kruis te dragen. Op dit ogenblik komt juist een vreemdeling, Simon van Cyrene, die van het land kwam, de menigte tegen. Hij hoort het gehoon en gespot van de menigte; hij hoort de woorden die vol verachting worden herhaald: Maak ruimte voor de Koning der Joden. Hij blijft staan, verwonderd over het schouwspel; en wanneer hij zijn medelijden uitspreekt, grijpen zij hem en leggen het kruis op zijn schouders.

Simon had over Jezus gehoord. Zijn zonen geloofden in de Heiland, maar hijzelf was geen discipel. Het dragen van het kruis naar Golgotha was een zegen voor Simon, en hij was sindsdien altijd dankbaar voor deze voorzienigheid. Het bracht hem ertoe het kruis van Christus te verkiezen en op te nemen, en voor altijd vol vreugde deze last te dragen.

In de menigte zijn er heel wat vrouwen die de onschuldig veroordeelde volgen naar de plaats waar Hij op wrede wijze zal sterven. Hun aandacht is op Jezus gericht. Sommigen van hen hebben Hem reeds eerder gezien. Sommigen hebben hun zieken en lijdenden tot Hem gebracht. Sommigen zijn zelf genezen. Het verhaal van de dingen die hebben plaatsgevonden, komt ter sprake. Zij verwonderden zich over de haat van de schare jegens Hem, voor Wie hun eigen harten vertederen en bijkans breken. En niet­te­genstaande het optreden van de woedende massa en de boze woorden van de priesters en oversten, geven deze vrouwen uiting aan hun medeleven. Wanneer Jezus uitgeput onder het kruis neervalt, breken zij uit in droeve klachten.’

Dit was het enige dat de aandacht van Christus trok. Hoewel Hij zeer leed, terwijl Hij de zonden der wereld droeg, stond Hij niet onverschillig tegenover een uiting van smart. Hij keek deze vrouwen met teder mede­dogen aan. Zij geloofden niet in Hem. Hij wist dat ze Hem niet beklaagden als iemand die van God gezonden was, maar dat zij werden bewogen door gevoelens van menselijk medelijden. Hij verachtte hun medelijden niet, maar in Zijn hart ontwaakte een diepe sympathie voor hen. “Dochters van Jeruzalem”, zei Hij, “weent niet over Mij, maar weent over uzelf en over uw kinderen.” (Luc.23:28)

Van het toneel voor Zijn ogen zag Christus vooruit naar het ogenblik van Jeruzalems verwoesting. Bij de verschrikkelijke gebeurtenis zouden velen van hen die nu om Hem weenden, met hun kinderen omkomen.

Van de val van Jeruzalem gingen de gedachten van Jezus naar een groter oordeel. In de verwoesting van de onboetvaardige stad zag Hij een symbool van de uiteindelijke verwoesting die over de wereld zou komen. Hij zei: “Dan zal men beginnen te zeggen tot de bergen: Valt op ons en tot de heuvelen: Bedekt ons. Want indien zij dit doen aan het groene hout, wat zal met het dorre geschieden?” (Luc.23:30,31) Met het groene hout stelde Jezus Zichzelf voor, de onschuldige Verlosser. God liet toe, dat Zijn toorn over de overtreding op Zijn geliefde Zoon viel. Jezus zou voor de zonden der mensen worden gekruisigd. Welk lijden zou dan de zondaar die voortging te zondigen, moeten dragen? Ieder die geen berouw toonde en niet geloofde, zou smart en ellende ondervinden, die met geen woorden kunnen worden beschreven.

Velen van de menigte die de Heiland naar Golgotha volgde, hadden Hem met vreugdevol hosannageroep en wuiven van palmtakken begeleid, toen Hij triom­fantelijk Jeruzalem binnenreed. Maar niet weinigen van degenen die Hem toen hadden toegejuicht, omdat iedereen dit deed, uitten nu de kreet: “Kruisig Hem! Kruisig Hem!” (Luc.23:21)

Toen Christus Jeruzalem binnenreed, waren de verwachtingen van de discipelen ten top gestegen. Zij waren dicht bij hun Meester gebleven, daar zij gevoelden dat het een grote eer was, met Hem verbonden te zijn. Nu, in Zijn vernedering, volg­den zij Hem op een afstand. Zij waren met smart vervuld, en gingen gebukt onder hun teleur­gestelde verwachtingen. Hoe werden de woorden van Jezus bewaarheid: “Gij zult allen aan Mij aanstoot nemen in deze nacht. Want er staat geschreven: Ik zal de herder slaan en de schapen der kudde zullen verstrooid worden.” (Matth.26:31)

Toen ze op de plaats van de terechtstelling aankwamen, werden de gevangenen op de martelwerktuigen gebonden. De twee rovers verzetten zich hevig in de greep van degenen die hen op het kruis legden; maar Jezus bood geen tegenstand. Ondersteund door Johannes, de geliefde discipel, had de moeder van Jezus de schreden van haar Zoon naar Golgotha gevolgd. Ze had gezien, hoe Hij bezweek onder de last van het kruis, en had verlangd een steunende hand te leggen onder Zijn gewonde hoofd, en dat voorhoofd, dat eens aan haar borst had gerust, af te wissen.

Maar dit droeve voorrecht werd haar niet verleend. Met de discipelen koesterde zij nog steeds de hoop, dat Jezus Zijn macht zou openbaren en Zich van Zijn vijanden zou bevrijden. Opnieuw ontzonk haar de moed, wanneer zij terugdacht aan de woorden waarmee Hij juist die dingen die nu plaats­vonden, had voorzegd. Terwijl de rovers op het kruis werden gebonden, keek zij met angstige spanning toe. Zou Hij, Die het leven aan de doden had gegeven, toelaten dat Hijzelf werd gekruisigd?

Zou de Zoon van God dulden, dat Hij zo wreed werd gedood? Moest zij haar geloof, dat Jezus de Messias was, opgeven? Moest ze getuige zijn van Zijn schande en smart, zonder zelfs het voorrecht te hebben Hem in Zijn lijden bij te staan? Zij zag hoe Zijn handen waren uitgestrekt op het kruis; de hamer en de spijkers werden gebracht, en toen de nagels werden gedreven door het tere vlees, droegen de tot in de ziel getroffen discipelen de be­zwijmende gestalte van de moeder van Jezus weg van het wrede gebeuren. Geen klacht kwam over de lippen van de Heiland. Zijn gelaat bleef kalm en vredig, maar grote droppels zweet stonden op Zijn voorhoofd. Er was geen medelijdende hand om het doodszweet van Zijn gelaat te wissen, noch klonken er woorden van deelneming en onveranderlijke trouw om Zijn menselijk hart te versterken. Terwijl de soldaten hun verschrikkelijk werk verrichtten, bad Jezus voor Zijn vijanden: “Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.” (Luc.23:34)

Zijn gedachten dwaalden af van Zijn eigen lijden naar de zonde van Zijn vervolgers, en naar de verschrik­kelijke vergelding die hun deel zou zijn. Er werden geen vervloekingen uitgesproken over de soldaten die Hem zo ruw behandelden.

Geen wraak werd ingeroepen over de priesters en oversten die zich verlustigden over de voltooiing van hun plan. Christus beklaagde hen in hun onwetendheid en schuld. Hij fluisterde voor hun vergiffenis alleen een verontschuldiging: “Want zij weten niet wat zij doen.” (Luc.23:34)

Indien zij geweten hadden, dat zij Iemand Die gekomen was om een zondig geslacht van de eeuwige ondergang te redden, overgaven om te worden gemarteld, dan zouden ze door zelfverwijt en afschuw zijn aan­gegrepen. Maar hun onwetendheid nam hun schuld niet weg; want het was hun voorrecht Jezus te kennen en aan te nemen als hun Heiland.

De tijden zijn niet veranderd. Mensen lijden nog steeds aan dezelfde kwalen als hoogmoed , egoïsme, bezitsdrang, geven zich over aan uitspattingen en laagheid. In onwetendheid wordt ook vandaag geweld gepleegd, worden mensen misleid en wordt onrecht bedreven. En nog steeds bidt Jezus – onze hemelse Pleiter – dat we zouden vergeven mogen worden… in de hoop dat de dag komt dat elke mens erbij stilstaat dat men verloren is, en Jezus ziet als de enige hoop. Denk erover na wat Jezus deed en leed – voor U

Lees verder in: Ellen G.White. ‘De wens der eeuwen’

Ten ondergang gedoemd

‘De triomfantelijke intocht van Christus in Jeruzalem was een zwakke voorafschaduwing van Zijn komst op de wolken des hemels in macht en heerlijkheid, te midden van het gejubel der engelen en de vreugde der heiligen. Dan zullen de woorden die Christus sprak tot de priesters en Fari­zeeën, vervuld worden: “Gij zult Mij van nu aan niet meer zien, totdat gij zegt: Gezegend Hij Die komt in de naam des Heren!” (Matth.23:39)

Aan Zacharia werd in een profetisch visioen die dag van uiteindelijke triomf getoond: en hij zag ook de ondergang van hen die bij de eerste komst Christus hadden verworpen. “Zij zullen Hem aanschouwen Die zij doorstoken hebben, en over Hem een rouwklacht aanheffen als de rouwklacht over een enig kind, ja, zij zullen over Hem bitter leed dragen als het leed om een eerstgeborene.” (Zach.12:10)’

‘Dit schouwspel zag Christus reeds voor Zich, toen Hij naar de stad keek en over haar weende. In de tijdelijke verwoesting van Jeruzalem zag Hij de uiteindelijke vernietiging van dat volk dat schuldig was aan het bloed van de Zoon van God.

De discipelen zagen de haat van de Joden tegen Christus, maar zij zagen nog niet in, waartoe deze zou leiden. Zij begrepen de ware toestand van Israël nog niet; evenmin konden zij de vergelding die over Jeruzalem zou komen, verstaan. Dit openbaarde Christus hun door een veelbetekende aanschouwelijke les.

De laatste roep die tot Jeruzalem was gericht, was tevergeefs geweest. De priesters en de oversten hadden gehoord hoe de profetische stem uit het verleden weerklonk via de menigte, als antwoord op de vraag: “Wie is dit?” (Matth.21:10) maar zij aanvaardden deze stem niet als die van de Inspiratie. In hun woede en verbazing probeerden zij het volk tot zwijgen te brengen. Er bevonden zich Romeinse ambts­dragers onder de menigte, en bij hen klaagden de vijanden van Jezus Hem aan als leider van een opstand. Zij deden het voorkomen, dat Hij op het punt stond de tempel in te nemen en als koning over Jeruzalem te gaan regeren[…]’

‘Ze werden ontroerd door een medegevoel dat zij niet konden be­grijpen. In plaats van Jezus gevangen te nemen, waren zij meer geneigd Hem eer te bewijzen. Zij wendden zich tot de priesters en oversten en beschuldigden hen ervan, dat zij verwarring hadden gesticht. Deze leiders, verbitterd en verslagen, wendden zich tot het volk met hun klachten, en rede­twistten heftig onder elkander. Intussen ging Jezus onopgemerkt naar de tempel. Daar was alles rustig, want het gebeuren op de Olijfberg had de mensen weggeroepen. Een korte tijd bleef Jezus in de tempel en keek ernaar met droeve ogen. Daar­op trok Hij Zich met Zijn discipelen terug en keerde weer naar Bethanië. Toen de mensen Hem zochten om Hem op de troon te plaatsen, was Hij niet te vinden.

De gehele nacht bracht Jezus door in gebed, en ’s morgens ging Hij weer naar de tempel. Op weg daarheen kwam Hij langs een tuin beplant met vijgebomen. Hij werd hongerig. “En toen Hij van verre een vijgeboom zag die bladeren had, ging Hij daarheen om te zien of Hij er ook iets aan vinden zou. En erbij gekomen, vond Hij er niets aan dan bladeren; want het was de tijd niet voor vijgen[…]’

‘Christus sprak er een vernietigende vloek over uit. “Nooit ete meer iemand vrucht van u in eeuwigheid!” (Marc.11:14) zei Hij. De volgende morgen, toen de Heiland en Zijn discipelen opnieuw op weg waren naar de stad, trokken de dorre takken en wegkwijnende bladeren hun aandacht. “Rabbi”, zei Petrus, “zie, de vijgeboom die Gij vervloekt hebt, is verdord.” (Marc.11:21)

God “heeft een welbehagen in goedertierenheid.” (Micha 7:18)
“Zo waar Ik leef, luidt het woord van de Here Here, Ik heb geen behagen in de dood van de goddeloze.” (Ez.33:11)
Voor Hem is het werk van verwoesting en het aan­zeggen van een oordeel een “vreemde daad.” (Jes.28:21)

Maar in genade en liefde licht Hij de sluier op van de toekomst, en laat de mensen de gevolgen zien van een zondig leven. Het vervloeken van de vijgeboom was een sprekende gelijkenis. Die onvruchtbare boom, die met zijn aan­mati­gende lommer praalde voor de ogen van Christus Zelf, was een symbool van het Joodse volk.
De Heiland wilde Zijn discipelen de oorzaak en de stelligheid van Israëls ondergang duidelijk maken. Voor dit doel gaf Hij de boom kwaliteiten, en maakte hem zo tot een verklaarder van goddelijke waarheid.’

‘De Joden onderscheidden zich duidelijk van alle andere volken, doordat zij beleden God trouw te zijn. Zij waren bijzonder door Hem begunstigd en maakten meer dan andere volken aanspraak op rechtvaar­digheid. Maar zij waren verdorven door liefde voor de wereld en winstbejag. Zij gingen prat op hun kennis, maar waren niet op de hoogte van Gods geboden, en ze waren vol huichelarij. Zoals de onvruchtbare boom, spreidden zij hun opzichtige takken uit, weelderig om te zien en schoon voor het oog, maar zij gaven “niets dan bladeren.” (Marc.11:13)’

De Joodse godsdienst, met zijn prachtige tempel, zijn gewijde altaren, zijn priesters met de heilige hoeden op, en zijn in­drukwekkende plechtigheden, was prachtig wat het uiterlijk betreft, maar nederigheid, liefde en welda­digheid ontbraken eraan.

Geen van de bomen in de boomgaard droeg nog vruchten; maar de bladerloze bomen wekten geen verwachtingen en stelden niet teleur. Door deze bomen werden de heidenen voorgesteld. Zij waren even verstoken van godsvrucht als de Joden; maar zij hadden niet beleden dat Zij God dienden. Zij hielden niet vol grootspraak de schijn van goedheid op. Zij waren blind voor de wegen en werken[…]’

Het is ook geschreven als waarschuwing voor ons.

Uittreksel uit: Ellen G.White. ‘De wens der eeuwen’.

Hij is opgestaan

“Na zijn opstanding verscheen Jezus aan zijn discipelen op de weg naar Emmaüs. „En Hij begon bij Mozes en bij al de profeten en legde hun uit, wat in al de Schriften op Hem betrekking had.” (Lucas 24:27). Dit gesprek greep de discipelen erg aan. Hun geloof werd erdoor gesterkt. Zij waren „wedergeboren tot een levende hoop”, zelfs voordat Jezus zich aan hen had geopenbaard.

Christus wilde hun meer inzicht geven en hun geloof vestigen op „het vaste woord der profetie.” Hij wilde dat de waarheid goed tot hen doordrong, niet alleen omdat deze waarheid door zijn persoonlijk getuigenis werd bevestigd, maar ook vanwege de onbetwistbare bewijzen van de symbolen en beelden van de schaduwdienst en van de profetieën van het Oude Testament. De volgelingen van Christus moesten een geloof hebben waar ze rekenschap van konden afleggen. Dit was niet alleen in hun eigen belang, maar ook in het belang van de wereld, die Christus door hun getuigenis moest leren kennen.

Bij het overdragen van deze kennis wees Jezus, als eerste stap, zijn discipelen op “Mozes en al de profeten”.

Deze uitspraak van de opgestane Heiland toont aan welk belang Hij aan het Oude Testament hechtte.

Er kwam een ingrijpende verandering in het hart van de discipelen toen ze het gezicht van hun geliefde Meester weer zagen! (Lucas 24:32). Zij herkenden in Christus „Hem van wie Mozes in de wet geschreven heeft en de profeten.” Onzekerheid, angst en wanhoop maakten plaats voor absolute zekerheid en een onwankelbaar geloof. Het spreekt vanzelf dat zij na zijn opstanding „voortdurend in de tempel waren, lovende God.”

De mensen die alleen wisten dat Christus een smadelijke dood was gestorven, verwachtten dat het gezicht van de discipelen door verdriet, verwarring en wanhoop getekend zou zijn. Ze straalden echter van blijdschap en overwinning. De discipelen waren grondig voorbereid op het werk dat vóór hen lag. Zij hadden de zwaarste beproeving die zij konden meemaken aan den lijve ondervonden. Zij hadden gezien dat toen naar menselijke berekening alles hopeloos scheen, het Woord van God toch was uitgekomen. Voortaan zou niets hun geloof nog doen wankelen of hun vurige liefde kunnen verminderen. Toen hun verdriet het ergst was, hadden zij „een krachtige aansporing”; de hoop, „een anker der ziel, dat veilig en vast is.” (Hebreeën 6:18,19).

Zij waren getuige geweest van de wijsheid en kracht van God en waren verzekerd dat „noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here.”

Ze zeiden: „In dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad.” (Romeinen 8:3839,37). „Maar het woord des Heren blijft in der eeuwigheid.” (l Petrus 1:25). „Wie zal veroordelen? Christus Jezus is de gestorvene, wat meer is, de opgewekte, die te rechterhand Gods is, die ook voor ons pleit.” (Romeinen 8:34).

Uit : De Grote Strijd / E.G.White / hoofdstuk: Licht in de duisternis