Ezels onder elkaar
Een molenaar en zijn zoon waren op weg naar een naburige markt om hun ezel te gaan verkopen. Ze hadden nog niet ver gelopen, toen ze een troepje meisjes ontmoetten die lachend en pratend uit de stad terugkeerden. “Kijk daar eens”, riep één van hen, “hebben jullie ooit zo’n stel dwazen gezien, die over de weg lopen te sjouwen terwijl ze konden rijden?” Toen de oude man dat hoorde, zei hij tegen zijn zoon op de ezel te gaan zitten en hij wandelde er opgewekt naast.
Even verder ontmoetten ze een groepje oude mannen die in een ernstig gesprek waren gewikkeld. “Kijk daar eens”, zei één van hen, “dat is een bewijs voor wat ik daarnet gezegd heb. Wie heeft er tegenwoordig nog eerbied voor de ouderdom ? Zien jullie de luie jonge nietsnut daar op een ezel rijden, terwijl zijn oude vader moet lopen? Stap af, deugniet, en laat je oude vader zijn vermoeide benen rusten!” Hierop liet de vader zijn zoon afstijgen en ging zelf op de ezel zitten.
Zo waren ze nog niet veel verder gekomen, toen ze een troep vrouwen en kinderen tegenkwamen. “Jij, luie oude kerel”, riepen veel stemmen tegelijk, “hoe kun je op dat beest rijden, terwijl die arme jongen daar je nauwelijks kan bijhouden?” De bereidwillige molenaar trok zich die kritiek aan en liet onmiddellijk zijn zoon achter zich op de ezel plaats nemen. Ze waren nu bijna de stad aangekomen.
“Hoor eens, vriend”, zei een man uit de stad, “is die ezel je eigendom?” “Ja”, antwoordde de oude man. “Zo!? Dat had ik niet gedacht”, zei de ander, “als ik zie wat een zware last je hem laat dragen. Waarachtig, jullie twee kerels kunnen beter het arme dier dragen dan hij jullie”. “Zoals u wilt”, zei de molenaar,” dat kunnen we proberen”. En dus stapten hij en zijn zoon af, bonden de poten van de ezel bij elkaar en droegen hem met inspanning van al hun krachten – met behulp van een lange stok op hun schouders – over een brug die naar de stad leidde. Dat was zo’n vermakelijk gezicht dat de mensen in de drommen kwamen toegelopen om hen uit te lachen : totdat tenslotte de ezel, die niets moest hebben van al dat lawaai en van de situatie waarin hij zich bevond, de touwen waarmee hij was vastgebonden, los schopte en van de stok in de rivier viel.
Daarop keerde de molenaar gekwetst en beschaamd naar huis, overtuigd dat hij – door te trachten het iedereen naar de zin te maken – niemand plezier had gedaan en bovendien zijn ezel was verloren.
naar een parabel van Aesopus –