Uit : Jezus en Satan / Alfred Deligne
Voor miljoenen mensen bestaat de Schepper niet meer, Wij hebben het punt bereikt waar onze theologie doodloopt in de duisternis. God is verdwenen achter de verbijsterende prestatie van de “mondige mens”. De laatste vonk van religie is in ontelbare harten uitgeblust. Daardoor is de nacht ingetreden en onze talloze neonlichten veranderen daar niets aan.
Men hoopt niets meer, men verwacht niets meer, de harten zijn leeggelopen. Waar de toekomst verdwijnt, rijst de wanhoop op. De mens is te ver gegaan. Er is geen weg terug… “Wij kunnen de machines niet meer stilzetten die wij zelf in beweging hebben gebracht.” (Carrel)
Weinigen geven zich rekenschap van de ontzettende werkelijkheid. Onze tijd gaat veel verder in haar ongeloof dan eeuwen tevoren. De fundamenten zijn ondermijnd; kruis en Bijbel zijn tot ergernis geworden. Het is de eeuw van gezagsverwerping en stofaanbidding, die het leven tot een ramp maken.
“God is dood!” was de wanhoopskreet van Nietzsche. God wordt afgewezen omdat Hij niet beantwoordt aan onze begrensde begrippen. Hij zou een god moeten zijn naar ons beeld en onze gelijkenis.
Maar is het niet waanzinnig dit grote probleem te willen oplossen?
Is het onze roeping, de Almachtige die een ontoegankelijk licht bewoont, te verdedigen?
Overschrijdt onze rede haar grenzen niet, als zij meent God in bescherming te willen nemen en te willen pleiten voor zijn Voorzienigheid?
Heeft God advocaten nodig?
Wij kunnen onmogelijk in het volle licht staren zonder ons gezichtsvermogen schade te berokkenen. Zullen wij niet liever berustend buigen voor het geheimenis van het goddelijk licht? Ook de werkelijkheid en het raadselachtige van het kwade dat groeit in al zijn dimensies naarmate de beschaving groeit, kunnen wij niet verklaren.
De meeste kerken kwijnen en zijn niet meer liefdevol en heiligend ingrijpend. Het diepste, het rijkste en het schoonste van hun geloof hebben zij verloren. Samen met de ongelovigen drinken zij uit de gebarsten waterbakken van de wereld, in plaats van het progressief benaderen van God door Christus. Door scheuren en gaten is de wereld met haar verborgenheid der ongerechtigheid in hen binnengedrongen en schiep hun nog nooit bereikte onverschilligheid.
Walter Lipman schreef: “Mijn grootvader geloofde, en was gelukkig, mijn vader twijfelde, mijn kinderen trokken er zich niets meer van aan.”
De gelovigen, gedompeld in de meest geraffineerde weelde van de moderne cultuur, zijn ten dode opgeschreven. Eeuwenoude vormen worden nog bewaard, hun christendom is tot een dorre dogmatiek, tot een versteende mummie geworden. De machten uit de diepte schijnen te triomferen. Slechts een ware Godsopenbaring in haar ontdekkend licht, kan klaarte brengen in dit tragisch probleem.
De geheimzinnige ontwrichtende macht van de zonde, wier tegenwoordigheid niet te rechtvaardigen is, de incarnatie van een princiep dat tegenover de eeuwige wet van de liefde staat, heeft de gelovigen in haar greep. Er is ontzaglijk veel kaf. Gods volk moet in de zeef. Het goudgele graan moet van het kaf gescheiden worden.
Terwijl wij de geschiedenis schrijven met het bloed der verdrukten, schrijft de liefde in het verborgen met goddelijk geduld, de historie van het heil, de onbekende heldenzang van de kinderen der liefde op weg naar hun eeuwige bestemming. Hier is wellicht de hoogtelijn, de lijn der verdeling tussen twee mensenrassen, kinderen der wereld en kinderen des lichts.
Maar vele raadsels blijven onopgehelderd, zoveel dat wij denken te doorzien, blijft ons onverklaarbaar. Welke merkwaardige gebeurtenissen grijpen voortdurend plaats in onze hersenen, in dit nietig slijmerig orgaan? Het is onbegrijpelijk hoe een ganse wereld kan worden opgenomen in de voor het oog onzichtbare celletjes. Met de machtigste microscoop kunnen wij niets ontdekken van de levensdrama’s die in onze hersencellen zijn opgeborgen.
Eindeloze opslagplaatsen waar de schatten der kennis worden bewaard, waar al ons lief en leed onzichtbaar wordt opgestapeld. Heilige plaatsen waar onze geheimen zich bevinden, ook onze geliefden, ook deze die al lang gestorven zijn!
David A. Mac Lennon zag op een oud kerkhof een grafsteen staan waarop hij las: “Gij denkt dat ik al vergeten ben, ik ben het niet!”
Maar zult u hetzelfde kunnen zeggen? Wij zijn stervelingen. We weten niet hoelang we hier nog zullen vertoeven. En dan? Was dit alles? Wat was mijn doel op deze aarde? Of zal ik worden herinnerd door Hem die de harten en nieren doorzoekt, en Doe weet dat ik Hem heb verwacht, op de opstandingsmorgen, wanneer de graven open gaan en de eeuwige dageraad aanbreekt.
Alfred Deligne beschrijft in Jezus & Satan de strijd achter de schermen. Twee machten strijden om onze aandacht en toewijding. Dit boek uit 1980 werd gedigitaliseerd en geïnteresseerde lezers kunnen het aanvragen.
Het boek maakt deel uit van de Digitale Module C / Christelijk Leven van Natur-El waarin meer dan 100 boeken, brochures, artikels, bijbelstudies… zijn verzameld.
